Galibier

ja, je was jong, zo jong
er mocht geen hoogte zijn
die je niet bedwong
ondanks de regen, ondanks
de hagel: geen oerkracht
hield je tegen

je trippelde om op te warmen
over de loper van de Télégraphe
en dook het dal in van het dorpje
waar je een vorige keer kampeerde

daar sneed het eerste mes
en kerfde in je dij
maar je zag het stroompje
in de kloof trouwhartig aan je zij

het was een dag van zuurstof
dankzij de regen, dankzij de hagel
anderen gingen schuilen
doch dat vond jij te soft

over het brugje begon de ware col
je schakelde naar 26 en genoot:
steeds dichter schoven de besneeuwde
flanken en het uitzicht bood
het schone van oneindige aanwezigheid

en dan de laatste bocht, de narigheid
van de steilste procenten: je longen
scheurden als een papieren zak
er was een spie van ijs die
in je keelgat stak

toen was je een veldheer en keek
over de toppen uit tot je klapperde
als een losse ruit; je daalde
naar het chalet voor een chateaubriand

je was een jongeman van vijfenveertig
en je bedwong een géant:
je kende geen sterkere begeerte
dan water, water pétillant


Staf de Wilde