Wat een gekronkel! Wat een verte is het
hier nabij. Zo veel open mond in klokcadans -
hoe verbeten trekt een lip.
Allemaal garçons met ebbenhouten spieren
op de fiets zijn zij, zonder die helm
en stoere spiegelbril.
Op de pedalen staan: de hemel komt eraan.
In stilte huilen zigzagkuiten. Ogen rollen,
zijn bestemd voor de demon die luisteren wil.
Geen wielergod heeft nog een oor op zo'n uur.
Er is geen zever meer, dus op de hoogste
achtergrond stokt het gesprek. Hoe grondig
lelijk toch zijn, op elke beste dag, die
zenuwwapperende, die steenweghappende
wielerfans wel.
En hij die duikt, die door zijn eigen grenzen
boort. Wat hij niet doet is wachten op. Hij
gooit de kaken dicht zoals zijn remmen:
met liefde voor het ogenblik. Hij ziet het
leven weer zoals, tussen die peperdure
campers, het jaarlijks overleven is.
Philippe Cailliau