Zon brandt op de spanboog van zijn rug
terwijl hij door het landschap zoeft,
de wielergod. De gladgeschoren kuiten
malen vliegensvlug, de spaken flikkeren.
Zijn neus plakt aan het stuur
en in het kielzog trillen stofwolken.
Aderen bonken, spieren ronken
bij het leven als het lukt:
omhoog
vliegt
en
hij verlaat de grond
Inge Boulonois