Gekluisterd aan het scherm dat mij grijs aanstaart
mijn open ogen in de vergrote pupillen door
prevelen mijn lippen samengeperst welhaast in gebed
om beelden van levende have en gave Gods
waar eens wielrenners bij bosjes op kijkers vielen
de toeschouwers meesleurden in waanzinnige drang
opgewonden commentaren vanuit kelen schor over-
slaand van extase en dwangmatig schreeuwen
klinkt nu zelfs geen weemoed in de doodse waas voor
mijn blikken de warrige woorden zijn op slot gestampt
en nergens klinken de opgefokte kreten van winnaar
die tijdelijke godenzoon of dochter aan de finish
maar nu slaat de stilte van meelij weemoed angst
mij om de oren en alleen in het brein diep verstoken
van het verstomd rumoer hoor ik nog vertwijfeld echo’s
achtergrondgeluid van wat eens voor eeuwig
Vlaanderens Mooiste was
Kees van Meel