Wielrenner zou ik zijn. Afdaler of tegen de tijd.
Iets van een vader oreerde dat voor de afdaler die ik was
geen bergen bestonden – de fiets die ik nooit kreeg
was mijn kostbaarste bezit. Een God zou ik zijn:
Hij die schaduwen over de dingen legt. Op alle plaatsen
zou ik zijn. Van alle plaatsen – in de hemel of op de aarde –
verbleef ik het meest in de hel. Het werd een God met gebreken.
Van het één kwam het zwerven. In de armen van ademloze verten
Te slapen, het leek me wel wat. Anadyr, Dikson Bay: we raakten
allengs het noorden kwijt. En ook de Noordkaap zou al snel vervelen.
Voor het leger schoot ik veel te kort en ging als wetenschapper op zoek
naar het pertinente. Wetten te ontdekken waar geen geval voor
bestond – een eerste stap in de verbeelding. Schrijver dan maar.
Het lek in de taal met woorden te dichten. Een banddikte van God
verwijderd wanneer hij in geletterd zwart schaamrood schrijft
en op de lippen van de witte dame woordenloosheid spelt
Hugo Verstraeten