Tim Declercq

 de John Deere van het peloton

Genesis

In het begin schiep God de hemel en de aarde.
De aarde was woest en leeg: de duisternis  heerste
over de diepte en de Geest van God zweefde
over de wateren. God sloeg de hand aan de ploeg
die hij uiteraard zelf had ontworpen,
er volgden zes dagen van hard labeur met daarna
dag zeven die tot noodzakelijke siësta werd omgedoopt.
Adam en Eva liepen onwennig kriskras door mekaar en
toen sprak God: er moet nog wielrennen zijn.
En er was koers nadat hij  kundig een peloton
had samengesteld: bleke naakte rennershuid
werd met een regenboog aan kleuren omhuld,
de geoliede benen glansden in de zon,
een schittering die het oog verblindde.
Maar dat peloton moest ook een kop hebben,
dacht God, een renner die de winden en 
de lucht wegduwt en zich niets aantrekt
van wat zich achter zijn brede rug afspeelt,
die zichzelf wegcijfert en de pijn koestert
waarmee hij zijn lijf urenlang ongenadig geselt.
Er zijn er die deze renner smalend 'knecht' noemen
omdat ze niet beter weten of gewoon te lui zijn
om uit hun zetel te komen, de klassieke hangbuikzwijnen
die gewoontegetrouw als beste stuurlui aan wal staan.
Te gapen.


Tim splitst de Dode Zee

Een horde brommende en knallende motoren
heeft de laatste mus verjaagd, katten en hun vrienden
de honden zijn chaotisch onder tafels gevlucht en
oude mensen verlaten uitzonderlijk hun huizen,
vergeten hun wandelstok of rollator.

Tim Declercq
Plots, tussen opwippende sintels en rubbergeur,
verschijnt een blauwe stip die een renner wordt,
een azuren speerpunt op carbon, pezig en rank,
een verdwaalde Massaï-krijger met zonverbrande huid
die glimt en glanst, een man die kilometerslang 
aan hoog tempo en met strakke cadans de dans leidt.
Zijn naam: Tim Declercq, uit West-Vlaamse klei gekneed,
daarna tot rots gebakken in de ovenhete koers,
een stuk blikken speelgoed met sleutel in de rug,
een mennende Mozes die de Rode Zee splitst.
Met elke pedaaltred vormt hij Quick Step
tot Long Step om, gulzig rijdt hij zich kapot
tegen een muur van onbeschaamde profiteurs,
zijn zweet spat op het asfalt en op de zonnebrillen
van hen die hem naamloos en gemakzuchtig volgen,
hyena's met potsierlijke helmen op de kop.
Tim beukt tot de finish in zicht komt en de hel losbreekt,
een hel waarin ellebogen en kwakken domineren.
Wat gaat er dan in Tims' hoofd om, vraag ik me af,
in het hoofd van deze Stille Kracht zonder Couperus-kapsones,
voelt hij zich een pater Damiaan op een ijzeren koersfiets,
een Moeder Theresa zonder aardse driften of besognes ?
Hij, de geboren baan- en windbreker, of zoals hij
in Argentinië oerkrachtig wordt genoemd: 'El Tractor', 
de onvermoeibare John Deere van het peloton,
gul met zijn krachten, zich rekenkundig kompleet wegcijferend
in en voor een uit euro's en dollars samengestelde horde,
Tim als Lonesome Cowboy met Marlboro-meute op de hielen,
de Lucky Luke zonder het aura van sigarettenrook om het hoofd.

Prehistorie als nuttig interludium

Ze zitten met frisse lauwerkrans in mijn hoofd,
de super-gregarios van het wielrennen en peloton
die kampioenen maakten en nu met een vergrootglas 
in de annalen van de koers moeten worden gezocht.
Campionissimo Coppi had ze zo maar voor het rapen,
hij, de Imperator Maximus via celluloid in sepia afgedrukt,
nu naast broer Serse in Castellania praalgrafrustend .
Ik kijk naar een foto waarop Luciano Pezzi Feniks Fausto
in de Tour van '51 met een fles water verfrist,
een lakei die zijn Meester devoot besprenkelt en
zo tegen de ovenhete koerskoorts beschermt.
In dezelfde dienende rol horen Andrea Carrea en
Ettore Milano thuis, godvergeten knechten van 18-karaat
die de Mythe Coppi met onuitwisbare letters
op de grote stenen Dolomietenbladzijde etsen.
Maestro Merckx en Keizer Van Looy hadden dan weer
een ganse ploeg die hen diende, Edgar 'Labieken' Sorgeloos
was de kleine pezige super-gregario voor Rik, op  zijn kuiten
kon je gemakkelijk de spieren tellen, strakgespannen kabels
die voor eeuwig rusten in het vuistdikke wielerboek.
Ik zie een stille en ingetogen Van Looy nog voor me zitten 
op het finale begrafenisoptreden van Labieken die
tussen Sassari en Cagliari ooit zijn premature hemel had beleefd,
Rik als kroonloze keizer van een intussen verdwenen rijk,
nu zijn vrouw en muze Nina er niet meer is helemaal verweesd 
in een wegzinkend Herentals achterblijvend. Atlantis wenkt.
Merckx werd op zijn beurt op handen gedragen door ploegmaats
voor wie de Kannibaal vooral een onklopbare  Teddybeer was,
ze hoefden waar nodig alleen maar een wiel of drinkbus af te staan,
de zegevierende rest knapte de Grootste met panache wel zelf op.
In onze coronatijden van veel jong en ongezien geweld mag
Tim Declercq de ultieme altruïstische diesel worden genoemd,
in en naast zijn lange brede schaduw figureren wel nog
Tony Martin en Julien Vermote die slechts één doel kennen:
zo lang mogelijk op kop rijden. En haast nooit doodgaan.

Droom of fata morgana

Ik bel Tim die op weg is om in de Ardennen in de buurt
van de col du Rosier zijn conditie op peil te houden
nu het klassieke voorjaar voorbij en historie is geworden,
zijn stem klinkt rustig wanneer ik informeer naar de reactie
van papa Karel en mama Karolien toen die de beide zonen
gedecideerd in de leeuwenkuil van de koers zagen duiken,
Tim en Benjamin als fel fietsend broederpaar in een wereld
waar het fatum der Romeinen om elke hoek loert.
En nu is er ook nog vrouwtje Tracey en kleine Marilou
die als een dubbelscapulier van dierbaar vlees en bloed
in elke koers engelbewarend met hem meefietsen,
de jonge vader kent de gevaren en klinkt behoedzaam
wanneer ik, mini-Freud, zijn gevoelssnaren bespeel.
Hij, de stoere Vikingkoning op de boeg van zijn drakar in carbon,
de witte tanden met een grijnslach getooid in de wind,
het type renner waar ik het meest van hou,
van deze dwangarbeider op de geselende kasseien en
het broeierig kleef- en klimasfalt van Alpen en Pyreneeën.
En ik zie Tim in een illusoire flits Roubaix winnen nadat hij
een ganse dag in een omgekeerde wereld heeft gekoerst:
met ploegmaats die hem 250km uit de wind hebben gezet 
om hem op Carrefour de l' Arbre uit het wiel te laten komen,
meteen 'n beschermend schild te vormen en alert te reageren
op alles wat bougeert. Tim die het opgespaarde buskruit
uit zijn dijen tot ontploffing brengt , een uitbarstende vulkaan,
een orkaan van brute kracht met de gespierde slanke benen
in een gestage cadans solo op weg naar het betonnen ovaal.
Hij reageert onwennig wanneer ik hem dit scenario serveer:
laat me in jouw plaats dromen, makker, zeg ik, sta me toe
dat ik je fiere kop met een verdiende lauwerkrans versier en
je de kassei der kasseien in de schuchtere handen duw.