Down Under is er al wat premature spielerei geweest
waarvan kangoeroes en koala’s nog altijd niet begrijpen
wat de zin is van die voorbij zoevende gekleurde mannetjes
midden in een storm van driftig toeterende auto’s.
Maar waar de wielerwieg staat wachten de vroedvrouwen
van de echte wielerseizoenstart op het voorspeld breken
van het vruchtwater bij de oermoeder van de koers:
Vlaanderen gooit gul zijn ontwakende velden open,
opgeschrikte kraaien krassen zich een ongeluk en
supporters komen stevig aangedikt uit hun winterbuiken,
met petten als platgedrukte frietzakken op het hoofd,
hun honger naar rennerszweet in de bloeddoorlopen ogen.
De hellingen worden haastig op een hoopje gegooid en trekken
zich na de passage van de achterop geraakte laatste krijger
bescheiden terug in hun keurslijf van modder en kasseien.
Tot plots de meest sacrale bult voor de wielen springt,
de Muur van Geraardsbergen, sublieme stadsklim
met eens de Dender over een tiental haakse bochten op weg
naar de overdadig met devote kaarsen omringde madonna
van de Oudenberg, een hoogtepunt van heidense koersreligie.
Dan nog de Bosberg als laatste opstapje naar de wielerhemel
in Ninove: een helling die haar naam niet heeft gestolen want
met haar weerbarstige kasseien onwrikbaar in een bos gegooid
waar Vlaamse gaaien in hun blauwbruin kostuum van veders
de renners in stuitvlucht schaterlachend uitwuiven.