Nee-schuddend komt ze over de meet,
Nee, nee, nee, dit is te erg.
De overwinning kan de pijn niet verzachten,
De werkelijkheid vervaagt in de diepte van de hel.
Gebogen hangt ze over haar besmeurde fiets uit te hijgen.
Er gaat eerder verdriet van haar uit dan vreugde,
Eerder woede dan voldoening.
Ze moet met haar linkerhand haar hoofd vasthouden
Om niet flauw te vallen.
Haar wielen vol vette smurrie zijn de stille getuigen
Van haar tocht door de onderwereld,
De spatten op haar gezicht - het bloed van de modderstrijd.
En dan ook die interviews nog direct.
Soms wordt ze liever vierde
Dan als derde de eindeloze reeks
Zwakzinnige vragen te moeten beantwoorden
Van de Vlaamse televisiereporter,
Die denkt zijn werk goed te doen.
Hoe voel je je nou?
Maar dit is het wereldkampioenschap,
Dit is iets anders, dan moet je wel,
Dan moet je winnen, ten koste van alles.
Een engel moet op wolken leven,
Ook al zijn ze soms donker en drijven ze af
Naar streken waar je nog nooit bent geweest.
Haar mentor, de oud-wereldkampioen
Uit hetzelfde Brabantse dorp,
Kalend en gegroefd, slaat zijn arm om haar heen,
Teder, beschermend, bewonderend.
Ze begrijpen elkaar.
Verlegen kijkt ze naar hem op.
‘Ik wil niet met mensen praten,’ zegt ze.