In het oog van de lente

ik koers alleen met draaiende meewind 
laat de wintermuts verwaaien aan het droogrek  
zo houd ik het talmende lenteoffensief in het vizier
vaak is niets zoals het lijkt in de sprakeloze winterkamer 

de buitenstoelen stellen zich als de wiedeweerga arrogant op 
voorzichtig zei ik nog: ze krassen rijkelijk heen en weer 
op de planken van het terras zonder camouflage

de betweters met hun bladblazer vormen de eigen zijlijn
zij brullen door alles heen en verklaren de oorlog
aan opwaaiend zand 
een breindefect dat misschien over de grens te genezen valt    
je betaalt de prijs voor wat je wenst 

aan de rand van de eenzame vlakte staat de wilg
de stramme man, rimpels als valleien, ruw uitgesneden gaten 
het knotten is gelaten voor wat het ooit waard was
niemand die nu nog vuile handen wil maken 

mieren monsteren de klimmuur op mogelijkheden 
magere takken als waterloten deinen op de gedraaide wind 
de een na de andere renner grimlacht en versnelt
over de uitbehandelde rode lijn 

kom, ik ontwaak 
ik peddel verder en kijk niet om