Koersen in tijden van oorlog

De zomer ontplooide zich in zijn volle luie glorie
van zon en dolce far niente maar de Tour stond
bij de koersliefhebbers pur sang traditioneel
voor de deur te trappelen, voor hen die hun hart en ziel
aan het driest duwen op pedalen hebben verkocht, 
een jaarlijks toneel dat door atletische sandwichmannen 
in felgekleurde outfits ritueel wordt opgevoerd.

Daar sta je dan, ietwat verdwaasd gebonden
aan een koers die wielergoden heeft gecreëerd,
Coppi, Anquetil en Merckx samen in een carrousel
die dol en driftig over Alpen en Pyreneeën draait,
met de fles pastis binnen handbereik en als het moet
voor verwijfde zoete lippen een scheut St Raphaël,
het vrouwendrankje dat ooit sierlijk stond geborduurd
op de fenomenale tijdritborst van Maître Jacques.

Daar sta je dan, met je onnoemelijk grote dorst
naar het broos spektakel op twee dunne bandjes,
af en toe log gedrapeerd met puur drama
want om elke hoek en in elke afdaling loeren
de val en de dood, twee droeve compagnons 
die soms vernietigend hun werk doen.
Maar in dit heidens gezegend jaar 2025 was daar
op de achtergrond de niet te bevatten gruwel
van oorlog en genocide, het duizendvoudig sterven
op slagvelden die tot in de kleinste dorpen
genadeloos hun voedingsbodem vinden:
Oekraïne en Gaza als hedendaags verlengstuk
van het eeuwenoud Homo Homini Lupus, 
de goden die zich schuil hielden in
hun tot burchten omgebouwde gebedshuizen.
Die op tijd en stond werden plat gebombardeerd.
In Limburg verscheurden een paar wolven
schapen en pony’s gruwelijk aan flarden,
lokaal nieuws uitvergroot naar wereldschaal,
in Boetsja en Rafah stierven dagelijks kinderen
in de breed opengesperde muilen van bommen,
raketten en kogels terwijl Vladimir en Bibi
als pure Dracula’s in hun bloedhanden wreven.

En dit alles terwijl in het anders zo douce France
strijdende renners voor mini-slagvelden zorgden,
een beetje in de lijn van het Voetbal is oorlog waarmee
Rinus Michels zich zijn eeuwigheid verzekerde.
Daar zit je dan, voor het cinemascoop breed televisiescherm
dat Galibier en Ventoux ragfijn op je netvlies schildert:
als echte oorlogen je elke dag op datzelfde scherm
worden geserveerd is puur supportersgenot ver weg.
Neem daar nog de verstikkende suprematie van
het met een regenboog getooid Sloveens ventje bij en
je maakt kans om in een ongewone apathie weg te zinken,
monotone winnaars zijn niet of toch maar zelden welkom.
De superieure Thaddeus wordt dan nog gesponsord
door een oliestaat met vervuilende olie en bloed aan de handen
(ikzelf zou niet voor de miljoenen van zo’ n ploeg willen koersen),
in de schaduw van deze halfgod die met zijn snelle cadans
aan de verguisde grootmeester Armstrong doet denken
rijdt ook nog een Israëlisch geïnspireerde cohorte mee
waarvoor ik eveneens mijn rennersneus zou ophalen en
die een paar weken later in de heetgebakerde Vuelta
terecht met furieuze Palestijnse vlaggen werd uitgewaaid.
Met als simpel vestimentair gevolg dat de landsnaam 
van de truitjes is verdwenen, een geforceerde comeback 
van de lekker ouderwetse onschuld in Pilatus-stijl.

Wat ik hier ook niet uit het oog wil verliezen
is wat deze herfst nog aan koers te bieden had:
een WK dat gereden werd over stenen en asfalt
waarop tot harde korsten gestold genocide-bloed
aangevuld met een miljoen schedels te zonnen lagen.
Deze besmeurde uitstap hadden de UCI-bobo’s nooit
mogen plannen, de renners bleven beter thuis.
Maar ook dit zal de Sloveen worst wezen,
Remco gooide geen roet in zijn Rwandees  eten en Tadej
volgde hij zonder tegenslagen bijna spelend zichzelf op,
de krakkemikkige kroniek van een te verwachten herhaling.

Aan dit alles dacht de dichter in de zomer van 2025
waarin hij weinig zin in onschuldig wielerdichten had,
de Tour werd gelukkig nog opgewaardeerd 
met het dubbel exploot van Thymen Arensman,
de ranke Hollandse gazelle, of beter: arend
die zijn vleugels uitsloeg boven de rook en dampen
van de talrijke bosbranden op het Europees continent.
En er was verder voor het braaf Belgisch volkje nog
de goeie ouwe Wout van Aert die de bleke Sloveen
in het bruisende Montmartre het nakijken gaf,
o zalige bekroning met als hups decor de sierlijke benen
van de keurig opgestelde Moulin Rouge-danseressen 
die een zwierige bloementuil van tutu-tule
in de erotisch getinte aanbieding hadden.

En ik mag ook hier mijn streekgenoot Remco niet vergeten
die in de verse herfst met twee weergaloze gouden tijdritmedailles
in zijn eerder Tour-tranendal op de verschroeiende flanken
van de Tourmalet net voor zijn opgave nog een drinkbus gaf
aan een hups jongetje dat naast hem meeholde:
de onnoemelijke traagheid van de renner versierd
met een klein maar warm altruïstisch gebaar.

Hoe zaligmakend kan een eenvoudige drinkbus zijn,
de eenmalig mooie keerzijde van vervuilend plastic.
Maar in deze tijden van oorlog en koers besluit ik
met een piëteitsvol eerbetoon aan drie Tourwinnaars
die in de Grote Oorlog zonder lauwerkrans zijn gesneuveld:
Lucien Petit-Breton, Octave Lapize en François Faber,
de gevallen reus van Colombes.
Zij rusten in vrede.



(verschenen in De Muur nr 90 van oktober 2025)