“Geld,” zegt de pastoor, “is het slijk der aarde.”
Veldrijders draaien die uitspraak liever om.
Ook zij oogsten in dit wonderlijk hoogseizoen.
Onder een lege hemel en jagende wolkenluchten,
dampend en ploegend als karrenpaarden
schuimen zij de crossen af die er toe doen.
Op deze hoogtijdagen betreedt de modderen man
zijn heiligdom. Volgelingen buigen het hoofd,
rekken de halzen, schreeuwen hun kelen schor
als hij passeert, zelfs als hij hen de rug toekeert.
Maar bij de meet maakt hij rechtsomkeert,
bukt zich voor hun armen. En een kleine junior
wordt dankzij zijn wangen een heuse pieterman.
Albert Megens