De een davert over geasfalteerde wegen naar records
trekt een serieus smoel gaat door rijen fanatiekelingen
wordt kampioen voor een miljoen en sporter van het jaar
hij grijnst en gromt soms naar de massa maar behoudt humeur
de ander duwt de bossen uiteen sleurt daar modder mee
zijn shirt lijkt op kalvermest uiteen gespatte aarde
derailleurs naar de klote en zand tussen tandwielen
hij knarst en knerpt de woorden als losse kiezels rond
samen vallen ze - twee kampioenen op vier bandjes
slijk of zand beton of gravel teer of keien - altijd op
ze malen hun machtige dijen rond hun eigen middelpunt
achter hun kont is het niet goed toeven voor de rest
hun zichtlijn wordt beperkt door deze helden
waar het volk dweept en dwaast rond hun idool
een val meer of minder een onverwachte stop of knie
geeft even schrik en verder maar weer kilometers maken
voor eeuwig vastgelegd als relikwie voor later
de een mooi in modder onderweg de ander prettig in pak geëerd
leven beiden in hun eigen wieleruniversum voort
Kees van Meel