Ik zoek de brandstof die in mij zit, het
vuur dat in mij laait, zich loswrikt uit
mijn genen, mijn benen laat draaien, al
maar draaien om niet terug te vallen
in het benauwde dal achter mij.
Een gele man aan de rand van het ravijn
die de dood al heeft ontmoet, kijkt op
van zijn horloge, roept dat de tijd niet
stil is blijven staan, dat het al tegen
twaalven loopt.
Ik haast mij verder naar de kale top, duik
de Pyreneeën uit, fiets Pamplona binnen
waar ik een verdwaalde stier ontwijk zoals
ik ook kloosters en kathedralen mijd
van Burgos en Léon op de verzengende
meseta.
Zwoegend ploeter ik voort door zuigend
asfalt van zuchtende dalen en ademloze
bergen, totdat alle reserves zijn verstookt
de aarde en ik drooggekookt als ik
aankom bij Cabo Finisterre:
Fin de la terre.