De gebalde vuisten

of de dood van een jonge wereldkampioen
-in memoriam Jean-Pierre Monseré/15 maart 1971-

Brussel lag onder een zware grijze sluier van regen en
haperende lente toen ik er op de radio
een weeklagend Grieks treurspelkoor hoorde:
de dood van de sierlijke wereldkampioen op de fiets,
in een kleurloze kermiskoers van het dorp Retie,
op een dag die bij mij als Dallas en Kennedy aanvoelde
of jaren later het Nine Eleven van New York.
's Anderendaags het duister defilé van krantenfoto's
met oud-kampioen Noël Foré die knielt voor de dood,
een paar verdwaasde mannen met de handen
onhandig in de broekzak, een lange rij bomen
als roerloos kille wachters bij de openluchtkatafalk,
een schamel straaltje bloed
dat zich haarscherp etste in het grijs beton,
ploegmaats die om hulp schreeuwen in een veld van doven.
En de gebalde vuisten van Jempi:
de rechter als een scapulier op de borst,
de linker moe gevochten naast zijn stilgevallen lijf
dat lijkbleek de veel te snelle dood begroet.
Ook nog de Mercedes met gebroken vrouw en koplamp.
Ver weg de mooie Penelope Annie die plots weduwe is en
zoontje Giovanni dat nooit zal weten hoe sterk en knap
zijn papa was, een wielergod met lauwerkrans
van geknakte zwarte rozen.