De Pollareberg

'Het eerste dorp dat men ter rechterzijde van den Dender,
Ninove verlatende, in de richting van Geraardsbergen ontmoet, is Pollare.
Het is gebouwd aan de helling eens heuvels, die zich op zijn verhevenste punt
tot 65 meters boven de lage zee te Oostende verheft, en biedt den wandelaar,
vooral in den zomer, wanneer het geboomte met weligen bladerentros prijkt,
een lachend uitzicht aan. Des winters is de toegang er alles behalve gemakkelijk.'

(Uit 'Geschiedenis van de gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen' door
Frans De Potter en Jan Broeckaert, Gent/1899)

DE POLLAREBERG

-klein in memoriam voor Miguel °1971-+1981-

Hoor ik daar hardnekkig gemopper in de erudiete rangen
van  wielerkenners, bespeur ik opgehaalde schouders,
een monkellachje dat boekdelen spreekt ?
What the fuck is de Pollareberg, waar ligt hij,
waar steekt hij zijn onbekende neus tot in de lage hemel,
is hij 's winters met een meter sneeuw bedekt,
huizen er charmante marmotten op zijn flanken ?
Ik, dichter bij de gratie van de koers, inwoner van een dorp dat fier
de naam van zijn heuse maar quasi onbekende berg draagt,
ik moet gewoon twee brokjes wielerhistorie opdiepen:
de prille lentes van '86 en '87, de jaren vol persoonlijke nostalgie 
want de Ronde van Vlaanderen passeerde aan mijn deur om
even later met stuk gereden renners op leeglopende tubes
de Pollareberg als laatste helling van de dag aan te vatten.

Mijn vrouw kende het onooglijke dorpje niet,
'nooit van gehoord, waar ligt het?' vroeg ze nieuwsgierig
toen ik zei er een mooi oud huisje te hebben gevonden.
We kochten de bescheiden bouwval met scheve olmen balken
die het dak schraagden, de tuin met hoge brousse-allure.
En leefden er kort jeugdig onbezonnen en gelukkig.
En ja, er lag een heuse helling in het dorp, amper 700m lang,
10% maximale stijging, op de top twee grote boerderijen
op hun rurale retour, stenen restanten van vervlogen tijden
waarin paard en kar nog een hoofdrol speelden,
vlakbij stond ook een nederig kerkje onder
 parochieheilige St Kristoffel bescheiden te zijn.
Ik had toen een zacht lila Thompson koersfiets,
 in het door mij verlaten geboortedorp Denderleeuw
uit liefde voor de kleur met karig pril huwelijksgeld gekocht
bij Charles Van Den Borre, een fietsenmaker uit de oude doos
met gouden vingers en van weinig woorden.
Het frame was op zijn minst een maat te klein,
de versnellingen te groot wanneer het steil bergop ging,
Mr. Thompson slijt nu op zolder onder een deken zijn oude dag. 
Wat te kleine fietsen betreft heb ik nog een extra verhaal:
ooit reed ik een artiestenwielercriterium op een blauwe Superia
waar Keizer Van Looy nog mee had gekoerst, ik eindigde tweede,
geklopt door een intussen van de aardbol verdwenen kunstschilder.
Ik hield wel met voorsprong een paar in die tijd grote namen
van de schone Vlaamse letteren achter mij: dichter Paul Snoek en
prozaschrijver Hugo Raes, allebei al decennia verzwolgen
door de zware fluwelen tijdscoulissen van de literatuur,
een verdwijntruc die zelfs Claus en Mulish treft.

Maar nu terug naar de Pollareberg en zoontje Miguel
die al vier decennia in een fata morgana met engelen
zijn immer 10jarige beentjes kwiek en soepel houdt 
klauterde er met mij naar boven op een bloedrode Lugano,
een cadeau voor zijn nog gezonde negende verjaardag,
kindereuforie in de speelse kop en pezige beentjes, 
ik genoot van zijn naturelle en ongepolijste klimstijl,
zie hem op de top nog glimlachend staan hijgen,
herbeleef de bruusk geknakte weelde van de jonge vader
die nu nog elke dag met uitgedroogde tranen in het hoofd
door de nooit gans te helen wonde wordt gepijnigd.

In de herfst werd op de helling ooit de eerste veldrit 
van het seizoen gereden : Pollare en zijn berg
als beslijkte ouverture van de wielenwals door weiden,
ik zag er Eric de Vlaeminck en Roland Liboton nog aan het werk,
twee grootmeesters van en in de modder, superieur in het tonen
van hun slalomkunsten tussen knoestige knotwilgen en
hoog in de populiertoppen wiegende kraaien.
Als enige Hollander op de zegelijst staat Henk Baars genoteerd
die in het WK van 1990 in Getxo vader Van der Poel klopte,
Adri die vier jaar eerder door mijn dorp gereden was,
over de Pollareberg op weg naar zijn Ronde-zege,
iets wat zoon Mathieu hem meer dan een kwarteeuw later
met genetisch bepaalde panache zou overdoen .
Ik zie Adrie nog weggedoken achter de zegezekere rug
van de Ierse oermens Sean Kelly aan mijn deur passeren,
een jaar later reed Criquielion in Hitachi-trui solo voorbij,
een Waal op weg naar de ultieme Vlaamse koersroem.
Claudy, tragisch coureur van de gemiste tweede regenboogtrui 
na de spurtstrapatsen van Steve Bauer in Ronse en
een veel te vroege dood, we trokken ooit samen
naar de Antwerpse boekenbeurs om er mijn wielerpoëzie
te signeren, hij verontschuldigde zich omdat hij 
tien keer meer zijn handtekening moest zetten,
o schamele roem van de wielerdichter in de schaduw
van een renner die groot was in zijn eenvoud.
Twee keer Vlaanderens Mooiste over de Pollareberg
die een veel te klein en kortademig respect kreeg
van de klassieke koers, net zoals Muur en Bosberg trouwens
sinds de eindmeet in Meerbeke voor een peloton euro's
naar een steriele boulevard in Oudenaarde is verhuisd,
topsport als ongegeneerd gangmaker voor de ordinaire poen,
ook koers en coureurs knielen voor het Gouden Kalf .

Nog een pijnlijke anekdote als toemaatje:
één keer kalkte ik aanmoedigingen op het beton
voor mijn deur, in '87 was dat, het jaar van Criquielion:
voor dag en dauw had ik in wel een halve meter hoge letters
'GO EDDY GO' geschilderd om Planckaert aan te moedigen.
Maar de speelvogel en Uilenspiegel uit het Nevele
van Cyriel Buysse gaf er die dag snel de brui aan en
zadelde het moegeborsteld dichtertje met een kater op.
De uitdagend witte letters bleven me nog lang achtervolgen,
als klap op de verkeerd gemikte supportersvuurpijl won Eddy
het jaar daarop de klassieker die evenwel
niet meer aan mijn deur voorbij kwam, 
weg de rubberen zang van pakweg 300 tubes,
het zalig ratelen van de driftig schakelende derailleurs.

En hoe doet de Pollareberg het nu, hoor ik jullie vragen,
bruist en borrelt het dorp nog zoals voorheen ?
De helling dient nu nog als een onvolprezen mini-klim
voor een jaarlijkse profkermiskoers en jeugdwedstrijden
- een dorp waar geen koers passeert is dood-,
inclusief de walm van braadworst en bier in plastieken bekers.
Ik zag er vader Van der Poel al als toeschouwer staan,
dromend op een berm, zou hij nog met kriebelende benen
aan zijn zegerush van 1986 denken, jubels in het hoofd ?
Pollare zelf blijft zijn berg in stilte koesteren,
duwt hem als het moet hautain wat hoger dan hij is,
een puist voor het peloton, een heuse kuitenbijter
voor mijn aan slijtage lijdend lijf. 
Dat buigt maar niet barst of breekt.



(uit 'De Muur' nr 72/april 2021)