Fietsen op zondag
1975: de eeuw kantelde naar zijn vierde kwartaal,
de morbide geur van twee wereldoorlogen werd nog
opgehoest uit de overgebleven oudstrijderslongen en
leefde steriel verder in het eervol standbeeldbrons
waarin de waanzin van ontelbare gevechten lag gestold.
Ikzelf, dichter met de schwung van een dolle jonge vader en
de diepe liefde voor een vrouw die ik nu nog steeds bemin,
sloofde me tijdens de zaterdagen uit om een hoevetje
te restaureren dat meer op instorten stond dan dat het
aan een gezond herstel en verrijzenis deed denken.
De zondagvoormiddag was dan weer heilig voor de fiets,
samen met wilde gezellen stormde ik door de landschappen
van de Vlaamse Ardennen en het Pajottenland,
bekend voor hun grijze kasseien en kloterige hellingen.
De wereld en het leven konden voor mij niet stuk,
ik koesterde én terroriseerde een lila-kleurige Thompson,
mijn eerste koersfiets die ik met mijn schaarse centjes
bij Charel op de Denderleeuwse Voetweg had gekocht:
Charel Van den Borre was een al wat oudere fietsenmaker
met gouden reparatievingers in een veel te kleine winkel.
Het geliefde fietsje rust nu al decennia uit op mijn zolder ,
de lederen voetriempjes als anachronisme pur sang,
achteraan de magere vijf kroontjes maal twee,
een afgeleefd vehikel dat compleet temps passé is,
jonge rennertjes van vandaag zouden er gegarandeerd
hautain hun verwende neusjes voor ophalen
in deze tijden van gesofistikeerde fietscomputers en
ander blits materiaal op weg naar hoogst onzekere roem.
De blauwe Superia van Rik Van Looy
Tot in de beginjaren ’70 bleef ik stil hopen
om nog wielrenner te worden, een verlangen
dat met twee kleine kinderen niet realistisch was
want er moest brood op de plank komen,
dromen was me gegund maar zonder uitzicht
op koersen in een in heftige kleuren gehuld peloton.
Wie weet dacht ik toen niet vaak aan wat de stille Nescio
uit zijn obscuur stomend brein ooit zo ontluisterend
op papier had gezet: “ Waarom heeft God
ook een mensch tot dichtertje gemaakt ?”
Ach ja, gedurende een paar weken in de zomer van 1971
was ik de fiere gebruiker van een felblauwe Superia waarmee
ooit Keizer Rik Van Looy Europese wegen had gegeseld,
een sacraal stukje staal versterkt met Campagnolo-onderdelen
-van Shimano-afkooksels was toen nog geen sprake-,
ik kreeg de diepblauwe relikwie uitgeleend van Herman Sorgeloos,
broer van Edgard, jarenlang de super-luitenant van Van Looy.
Met dit historisch fietsje zou ik flink ontgoocheld tweede eindigen
in een artiestenwielercriterium waaraan ook Hugo Raes en Paul Snoek
– twee toppers van het toenmalig Vlaams letterenpeloton- deelnamen.
Mocht ik die fiets nu nog bezitten zou hij als een stalen Van Gogh
in mijn leefkamer aan het nederig plafond hangen,
koersfietsen die van onder wielerberoemde konten komen
zijn dure stukjes antiek, in mijn garage hangt zo ‘n exemplaar,
een bloedrode Time van Richard Virenque die er wellicht nog doping
mee van zich heeft afgefietst maar nu in la douce France
op handen wordt gedragen wegens Tour-klauterkoning en
bezitter van een kleerkast met gekke onesthetische bolletjestruien.
Intussen is recent ook de Keizer van Herentals dood en verdwenen,
tot stof en as verbrand of stijf eeuwig rustend in een kist,
de verzepende dijen en kuiten, de scherper wordende neus.
O ongenadige tand des tijds die alles vermaalt en vernietigt,
ook de grote kampioenen die soms eindigen als borstbeelden
op dorpspleinen maar meestal haast allemaal achter
de coulissen van het groot vergeten verdwenen zijn.
Merckx op weg naar zesde Tourzege
In 1975 had ik noodgedwongen leren leven met de koersende lookalike
van Elvis Presley: bakkenbaardenkampioen Merckx die bijna
10 jaar lang als een machtige pletwals door het peloton raasde,
met een onstilbare zegehonger, een imposante reeks Rondes en
klassiekers op zijn palmares, slokop pur sang die vooral
op vlees was belust, een slokkerige kannibaal hors concours.
Ik supporterde mijn jeugd lang voor die andere reus, Rik Van Looy,
Eddy werd dus de onverbiddelijke opruimer van mijn idolatrie.
In Frankrijk raakten ze op hem uitgekeken en werden
in duistere kapellen en kerken driftig kaarsen gebrand
om hem geen alom verwachte zesde Tourzege te zien behalen,
dat cijfer was not done na het kwintet van Monsieur Chrono:
maître Jacques Anquetil mocht en zou niet overtroffen worden.
In het voorjaar was er voor Merckx geen vuiltje aan de lucht,
in de lente vulde hij zijn reeds fors palmares aan met
-hou je vast- zeges in San Remo, Amstel, Ronde van Vlaanderen en
Luik-Bastenaken-Luik, een vierluik waaraan de zo bejubelde Pogacar
dit voorjaar met twee topkoersen een Sloveens duimpje mag zuigen.
In de Tour zou de alleenheerser van Meensel-Kiezegem wel
de kroon op het werk zetten, bijna niemand twijfelde
aan zijn zesde zege waarmee hij als de unieke gigant
boven het tegenspartelend peloton dwergen zou uitstijgen,
op eenzame hoogte de koersende evenknie van de ‘Aigle Noir’
gezongen door de hemelse chansonnière Barbara.
Van lever tot kaaksbeen
De wereld draaide naast het verwachte Tourrecord wild verder:
het duister hart van tiran Franco viel stil, de gruwel Pol Pot liet
in Cambodja zijn Rode Khmers los op miljoenen schedels,
de Amerikanen verlieten met hun Stars and Stripes-staarten
tussen de benen Saigon en dumpten er hun laatste doden.
Dichtbij, in Charleroi, won de jonge playboy Francesco Moser
de Tourproloog, Merckx zou een week later in Merlin-Plage
heersen in de tijdrit en geel om de schouders krijgen.
Een jaar eerder had de Belgische wielergod nog de maat genomen
van de eeuwige tweede, de onverslijtbare Raymond Poulidor
die in Parijs op meer dan acht minuten volgde.
Na de vier gewonnen klassiekers zou Eddy de zesde Tourzege
als een rijpe gele vrucht in de schoot geworpen krijgen
maar er zaten een paar valse adders onder het gras
met als top van de onverwachte giftige spiraal de rit
naar de Puy de Dôme waarin een zekere Nello Breton
de Kannibaal in de ultieme klimkilometer een slag
in de lever toediende: Merckx kromp ineen van de pijn,
de dader zei dat hij door het supporterstumult
uit evenwicht was gebracht; Eddy hield er na een klacht
één schamele Franse Franc morele schadevergoeding aan over en
zou in deze Tour van de neergang nog een gebroken kaaksbeen
oplopen en puur op karakter in Parijs nog tweede eindigen.
Na Bernard Thévenet, de haastig klaargestoomde
nieuwe chouchou van het chauvinistisch Molière-volkje
dat luid in alle voorhanden zijnde handen klapte.
Wat tot over de Belgische grens hoorbaar was.
Het land van Kuifje, Brel en pralines sleepte
met Rik Van Linden nog de groene trui binnen,
de absolute berggeit Lucien Van Impe kroonde zich
in Parijs voor de derde keer met de bollentrui.
Nederland eindigde met een kwartet ritwinnaars:
Cees Priem, Joop Zoetemelk, Gerrie Knetemann en
Amsterdammer Theo Smit die in Frisol-Gazelle-trui
zelfs twee maal de handen uitbundig zegevierend
in de kolkende en kokende Frans lucht mocht steken.
Theo die nu niet meer over de lippen gaat.
Piëteitsvol postscriptum
De deze lente overleden Brit Barry Hoban won
in 1975 de rit naar Bordeaux, zijn stiefdochter Joanne
vertelde me ingetogen dat het zijn wens was om
boven Franse wijngaarden te worden uitgestrooid,
een stofferig symbolische einde van een renner
die vooral in Franse ploegen actief was geweest en
prat ging op zijn Tourritzeges en in de Gent-Wevelgem van 1974
waar hij Roger de Vlaeminck en Merckx klopte in de spurt.
Laat me hier nederig een hommage brengen
aan deze warme en vriendelijke man en klasse-renner die me
een paar jaren terug in de koelte van zijn huis in Wales
over zijn op de flanken van de Ventoux gesneuvelde
vriend Simpson vertelde, hij reikte me daarbij
de gouden WK-medaille van Tom aan terwijl zijn vrouw Helen,
-de grote wielerweduwe-, goedkeurend toekeek.
Merckx moest in de Tour van 1970 op dezelfde Ventoux
na een helse rit aan de zuurstoffles en wordt straks 80.
(uit ts De Muur nr 89 Amsterdam juni 2025)